De ontwikkeling van de woonschool

In een woonschool moesten gezinnen behoorlijk leren wonen, de bewoners kregen een totale heropvoeding, bestaande uit intensieve sociale en geestelijke zorg. Dit alles vond plaats vanuit het wijkcentrum van de woonschool. Het was de bedoeling dat de gezinnen na afloop van deze heropvoeding doorstroomden naar ‘normale’ woonwijken.

De woonschool lag aan de voormalige Kleine Cabergerweg, die was omgedoopt naar Ravelijnstraat. De 104 woningen waren een ontwerp van de Maastrichtse architect J.Mure en kostten in totaal 1,3 miljoen gulden, gemiddeld 12.500 gulden per woning. Eigenaar van het complex werd de katholieke bouwvereniging Sint Servatius. De bouw van het wijkcentrum, eigendom van Stichting Bijzondere Sociale Zorg Maastricht, werd gefinancierd door gemeente, provincie en rijk.

Typen woningen

Een primeur voor de woonscholen in het algemeen was, dat er drie typen huizen kwamen. Gezinnen met de laagst geachte woonbeschaving gingen wonen huizen van Type B en C. Deze kregen een woonkeuken, omdat dit volgens de bedenkers een stimulerende werking had op de netheid van de huisvrouw. Het binnenplein werd volledig door dit type huisjes omsloten zodat vanuit het wijkcentrum toezicht mogelijk was. Gezinnen met een hoger geachte woonbeschaving kregen een huis van het type A, langs de buitenring van de wijk, met aparte woonkamer en keuken.

De filosofie achter dit systeem was, dat de bewoners van type B/C woningen die vooruitgang boekten doorschoven naar een A-woning. Dit promotiesysteem van woningen uit de binnenste ring naar woningen die dichter bij de ‘beschaafde’ wereld lagen, is in de praktijk ook toegepast. Tenslotte waren er nog type D woningen voor extra grote gezinnen.

De huizen in de Ravelijn hadden geen voortuintjes, want die werden volgens de bedenkers toch niet onderhouden en veroorzaakten slechts een rommelig uitzicht. Verder had ieder huis op de begane grond een lavet, dat moest niet alleen dienstdoen als badkuip, maar ook als wastobbe. Alle huizen hadden een achterplaatsje en een schuurtje. De wijk lag afgezonderd van de buitenwereld. Aan de oost- en zuidzijde was open veld, aan de noord- en westzijde waren doorgaande wegen, die door een brede groenstrook van de Ravelijn werden gescheiden. In de wijk zelf was geen doorgaande weg.

De eerste Ravelijn bewoners

De selectie van de bewoners werd gedaan door de medewerkers van de SBSZM; in totaal werden er zo’n 750 gezinsdossiers gescreend. Alleen ‘jonge’ productieve gezinnen kwamen in aanmerking, want die zouden het makkelijkst te beïnvloeden zijn. De verhuizing ging op vrijwillige basis, men ging er qua woning ook altijd op vooruit. Voor de aanschaf van meubilair konden de gezinnen een lening afsluiten bij de Maastrichtse Bank van Volkskrediet. Op 28 augustus 1955 betrokken de eerste negen gezinnen hun woning in de Ravelijn, tegen april 1956 waren alle 104 woningen bewoond door gezinnen afkomstig uit de wijken Boschstraatkwartier, Kommelkwartier, Stokstraatkwartier, Jekerkwartier, Wittevrouwenveld, Wyck, Statenkwartier, Boschpoort, Brusselsepoort, Caberg, Wyckerveld, Nazareth, Mariaberg, Limmel, Heugemerveld, Heer, Oud-Caberg en Sint Pieter. De huur bedroeg gemiddeld 7.50 tot 8.70 gulden per week en werd door een bode van de bouwvereniging aan de deur opgehaald.


De eerste jaren van de Ravelijn

Wijkcentrum De Goede Herder werd in 1956 feestelijk geopend. Er was een team aan gezinsmaatschappelijk werkers aangenomen die toezicht hielden op de gang van zaken in het gezin door huisbezoeken en gesprekken. Het was de bedoeling de bewoners te begeleiden in hun woongedrag, het huwelijk, de opvoeding van de kinderen, het huishoudelijk werk van de vrouw, het scheppen van gezelligheid en de arbeidszin van de man. Het aantal huisbezoeken bleef beperkt want de meeste bewoners stelden geen prijs op deze vorm van bemoeienis. Via het wijkhuis De Goede Herder werden tal van activiteiten georganiseerd om het gemeenschapsgevoel in de wijk te stimuleren en ‘om elkaar te leren verdragen en te begrijpen’. Het aantal jeugdclubs groeide flink uit; activiteiten voor jongens en meisjes gescheiden en uiteraard in het teken van culturele- en godsdienstige vorming. In de zomer van 1957 was er het eerste zomerkamp. Ook voor volwassenen werden clubs opgericht. Verder waren er een aparte zielzorger voor de Ravelijn en vijf kleuterleidsters, want de Ravelijn had een eigen peuter- en kleuterschool in het wijkcentrum. Er was een ‘oefenkapel’, en er werden groeps- en buurtactiviteiten georganiseerd.

Isolatie

Veel activiteiten werden binnen de eigen woonschool gehouden en zo was er nauwelijks contact met de buitenwereld, ook niet met omliggende buurten. Volgens het doorstroomsysteem van de woonschool bleek dat in 1966 tweederde van de in de Ravelijn woonachtige gezinnen allang vertrokken had moeten zijn. Er waren verschillende oorzaken voor het mislukken van deze doorstroming; veel gezinnen waren na vijf jaar nog niet klaar voor vertrek of men had weinig kans op een woning buiten de Ravelijn. Ook kregen Ravelijners die verhuisd waren heimwee en keerden terug: ze voelden zich thuis in de Ravelijn en buiten de wijk werden ze toch als ‘asociaal’ gezien. Dit gold voor Ravelijnkinderen die na de kleuterschool naar de basisschool in de buurt, maar ook voor volwassen Ravelijners die werden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt.

Integratie

In 1969 stond een tweede generatie welzijnswerkers aan het roer die de opdracht had de Ravelijn en haar bewoners uit hun isolement te halen. Er moest ruimte zijn voor initiatieven van de bewoners, zodat deze mondiger zouden worden. Van het doorstroomidee was men inmiddels afgestapt, de Ravelijn werd als een gewone woonwijk beschouwd. De aandacht kwam te liggen op de integratie van de bewoners met hun omgeving. Eind jaren ‘70 begin ’80 was de situatie in de Ravelijn echter zo slecht, dat er sprake was van gettovorming. De gemeente zag het opdoeken van de wijk als enige oplossing. Bewoners werden verleid met een flinke verhuispremie en kregen huisvesting aangeboden verspreid door de stad.

Wij blijven

In juli 1980 kwamen de bewoners van de Ravelijn er bij toeval achter dat er plannen waren gesmeed over het opheffen van de wijk. Tijdens gesprekken die daarop volgden bleek dat er een groep bewoners was die niet weg wilde uit de Ravelijn en een groep die wel weg wilde. Over één ding waren alle bewoners het eens: ze wilden weten waar ze aan toe waren. Zo kwam het tot de oprichting van een bewonersgroep, die in oktober 1980 zelfs optrok naar het stadhuis om verhaal te halen. In de jaren die volgden bleef veel onduidelijk over de toekomst van de Ravelijn. De bewoners raakten verdeeld in blijvers en vertrekkers. Spanningen in de buurt liepen op, men haalde de pers erbij en er werd een actiegroep ‘Wij blijven’ opgericht.

Uiteindelijk leidde een en ander in 1982 tot een gemeentelijk voorstel dat inhield dat bewoners die zouden verhuizen een verhuispremie zouden krijgen. De bewoners mochten zelf aangeven in welke wijk ze wilden wonen. De Ravelijn zou ‘na verloop van tijd’ worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Tot de sloop zouden de woningen worden verhuurd aan studenten die om huisvesting verlegen zaten en om verpaupering te voorkomen. Een meerderheid van de bewoners was voor
het verhuisplan van de gemeente en zo bleef het voornemen om te slopen overeind. In de praktijk kwam het erop neer dat diegenen die niet weg wilden, konden blijven. Er waren gesprekken tussen de blijvers en wethouders; er kwam zelfs een plan om een gedeelte van de Ravelijn te behouden en te renoveren. Uiteindelijk woonden in september 1983 nog dertien gezinnen in de Ravelijn en waren er 91 vertrokken.